Spelen is samenspelen
De mens is een sociaal wezen. We kunnen niet zonder andere mensen en zijn voor ons bestaan afhankelijk van die anderen. Dat sociale aspect vind je terug in het kinderspel. Kinderen spelen graag samen, zelfs als ze een spelletje doen dat je ook alleen kunt doen. Het is nu eenmaal gezelliger om samen van de glijbaan te gaan dan in je eentje. En aan het spelen van verstoppertje in je uppie is al helemaal geen lol te beleven. Kinderen delen ook graag hun ervaringen met anderen. Als ze een nieuw speeltje krijgen, willen ze dat zo snel mogelijk laten zien aan een vriendje of vriendinnetje.
Een goede sociale ontwikkeling helpt kinderen later op een normale manier te functioneren in de samenleving. Ze beschikken dan over de kennis en vaardigheden om op een goede manier contacten te onderhouden met andere mensen.
Verschillende sociale vaardigheden hebben kinderen al van nature. Een baby leert niet om te lachen, maar doet dit uit zichzelf. Het is erg belangrijk dat deze vaardigheden worden gestimuleerd. Als een vader of moeder niet reageert op het lachen van een baby, dan zal het de volgende keer minder snel op die manier contact zoeken. Samenspel tussen ouder en kind geeft een gevoel van vertrouwen dat een voorwaarde is voor de veilige hechting van een kind. Tenslotte is het voor de sociale ontwikkeling van kinderen ook van belang dat ouders hen stimuleren om samen met anderen te spelen.
Op je beurt wachten
Samen spelen lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, maar is het niet. Het vereist van een kind uiteenlopende kennis en vaardigheden. Kinderen die hierover beschikken, nemen heel vaak een goede plaats in binnen een vriendenkring. De eeuwige voordringer die ook nog kwaad wordt als hij een keer zijn zin niet krijgt, is veel minder geliefd dan het kind dat rustig op z’n beurt wacht en behulpzaam is voor andere kinderen.
Om een driejarige die telkens als eerste van de glijbaan wil, wordt nog gelachen, maar hetzelfde gedrag wordt niet meer geaccepteerd van een kind van zes. Bij elke leeftijdsgroep hoort een bepaald niveau van sociaal gedrag. Maar net als bij het leren denken en doen en het leren omgaan met emoties zijn er ook op dit gebied grote verschillen tussen kinderen. De sociale ontwikkeling hangt nauw samen met de groei op andere gebieden, onder andere met de emotionele ontwikkeling. Een kind dat eenmaal heeft leren omgaan met verlies en tegenslag kan veel gemakkelijker overweg met andere kinderen.
Hop paardje hop
De eerste sociale regels leren kinderen in het spel met hun ouders. Hun rol bij de sociale ontwikkeling is in de eerste twee kinderjaren dan ook heel belangrijk. Baby’s gaan af op wat hun ouders met ze doen en die reageren weer op hun kind, waardoor een hecht samenspel ontstaat. Veel van de spelletjes die ouders met hun kind spelen zitten vol herhalingen en regeltjes. Bij schuitje-varen-theetje-drinken leert het kind dat het altijd eerst naar voren moet buigen en dan pas naar achteren. En bij hop-paardje-hop weet het precies na hoeveel keer de ‘kuil in de weg’ komt. Het sociale spel is in die eerste periode met opzet dus erg voorspelbaar. Vader verstopt zich achter de kast en komt – heel voorspelbaar – weer te voorschijn. Tot groot vermaak van zijn kind, dat erg in de war zou raken als niet zou gebeuren waar het vast op rekent en wat het al zo vaak heeft meegemaakt.
De spelletjes zijn in die eerste twee jaren nog tamelijk eenvoudig en mogen ook niet te lang duren. Toch zit er al een groot verschil in het sociale spel van een kind van een half jaar en dat van een jaar oud. De laatste is al veel actiever en neemt meer eigen initiatief.
Hoewel kinderen het op deze jonge leeftijd voor hun sociale ontwikkeling vooral van hun ouders moeten hebben, doen andere kinderen van dezelfde leeftijd er wel degelijk toe. Kinderen van anderhalf tot twee jaar oud tonen al interesse in leeftijdgenootjes. Ze doen elkaar na en laten speelgoed aan elkaar zien. Vaak zie je dat kinderen van deze leeftijd zo verdiept zijn in hun eigen spel dat ze de aanwezigheid van andere kinderen nauwelijks lijken op te merken. Hoewel ze dus nog meer naast dan met elkaar spelen, is deze fase een belangrijke opstap voor latere gezamenlijke activiteiten.
Niet voordringen bij de kassa
Als kinderen ouder worden gaan ze steeds minder alleen en steeds meer samen spelen. Drie- en vierjarigen spelen het liefst nog met z’n tweeën, maar tegen de tijd dat ze naar de basisschool gaan zoeken ze ook groter gezelschap op. Speelgoed kan het samen spelen stimuleren, vooral als het nog onbekend is. Maar dan moet de omgeving wel vertrouwd zijn en vader, moeder of juf dicht in de buurt
Rond het derde jaar zijn stoeispelletjes erg in trek. Veel volwassenen zijn niet zo dol op dit luidruchtige trek- en duwwerk, maar het spel heeft een functie bij het aanleren van sociale regels. Kinderen ervaren dat het leuk blijft zolang ze niet te hard slaan en een ander niet aan de haren trekken. Ze ondervinden aan den lijve wat nog net wel en wat absoluut niet meer kan. Kleuters van vier jaar en ouder beginnen ook allerlei imitatiespelletjes te spelen, zoals indiaantje, vadertje-moedertje, winkeltje of doktertje. Met dit soort spel kunnen ze zich volop uitleven in verschillende sociale rollen. In de speelgoedwinkel kun je beurtelings klant en verkoper zijn en bij vadertje-moedertje ben je de ene keer ouder en de andere keer kind. Met imitatiespelletjes leren kinderen bovendien wat de sociale regels zijn. Want ook voor de speelgoedkassa is voordringen streng verboden en moet je gewoon betalen voor wat je meeneemt. Speelgoed kan bij het imitatiespel uitstekende diensten bewijzen. Een klein schoolbord maakt je een echte juf en een koffertje met een rood kruis erop zorgt ervoor dat je er als een echte dokter uitziet. Verder is er natuurlijk ook nog het speelgoed dat kinderen het decor geeft voor hun spel, zoals poppenhuizen, winkeltjes en indianendorpen.
Wie niet weg is wordt gezien
Als kinderen naar de basisschool gaan, wordt de wereld meteen veel groter. Niet alles draait meer om het eigen nest, leeftijdsgenootjes worden steeds belangrijker. Op de basisschool vormen zich al snel groepjes en kinderen willen graag bij een dergelijk groep horen. Ze willen er hetzelfde uitzien en minstens net zoveel kunnen als de anderen. Groepsspelen, het liefst buiten, hebben de voorkeur boven het alleen spelen: tikkertje, ballen, touwtje springen en wie-niet-weg-is-wordt-gezien. Speelden jongens en meisjes als kleuter nog vrijuit met elkaar, nu treedt een scheiding der seksen op. Ook gaan kinderen van deze leeftijd duidelijke voorkeuren ontwikkelen voor vriendjes of vriendinnetjes.
Spellen die aan regels zijn gebonden hebben een belangrijke functie in de sociale ontwikkeling. Later moeten ze zich immers ook aan allerlei maatschappelijke regels houden. Ook op jonge leeftijd worden regelspelletjes gespeeld, maar dan gaat het nog vooral om het spel, de knikkers doen er niet zo toe. Oudere kinderen zijn veel meer op de prestatie gericht, ze willen hoe dan ook winnen. Ze ontwikkelen bij het spel vaak hun eigen regels, zoals bij het stoepranden: wie de bal met twee handen vangt krijgt twee punten, met één hand levert drie punten op. Ze merken dat het niet wordt geaccepteerd als ze de regels halverwege het spel nog eens willen veranderen.